Ik kan mij nog goed herinneren hoe mijn hart sneller ging kloppen toen ik jaren geleden van dichtbij een zeearend zag zitten op een paaltje in Friesland. Poeh, wat was dat spannend! Bij het zien van de zilverreiger maakt mijn hart ook nog altijd een sprongetje. En natuurlijk is de lente pas compleet als de zon vaker gaat schijnen, de temperatuur stijgt en het geluid van de gierzwaluw maakt dat alles klopt. Vogels hebben dus, net als mijn vrouw en kinderen, direct toegang tot mijn hart. Zeldzame vogels zijn een sleutel tot (een deel van) mijn geluk.
Als je geen kraai van een merel kan onderscheiden, laat staan een gierzwaluw van een spreeuw, dan mis je wat. Als je alles wat er overvliegt schaart onder de kbv’tjes (kleine bruine vogeltjes) of kzv’tjes (kleine zwarte vogeltjes) dan klopt je hart wel, maar dat heb je dan niet echt door.
Enerzijds is dat ook wel goed, want het lijkt mij bijzonder lastig als je je daar constant bewust van zou moeten zijn. Dat je je haar moet kammen, dat je je tanden moet poetsen en oh ja, dat je hart moet kloppen. Want dat haren kammen vergeet ik nog wel eens. Dus het is goed dat je hart vanzelf gaat, maar het is ook fijn als je je daar af en toe toch bewust van wordt. En dat doen geluksvogels.
Maar geluk moet een uitzondering zijn, geluk heb je af en toe. Op onverwachte momenten. Hoe zeldzamer de vogel, hoe gelukkiger de vogelaar.
In het dagelijks leven neem ik genoegen met genieten van ‘gewone vogeltjes’. Zo hebben wij in de tuin een nestkastje met een opening ter waarde van twee euro. Pardon, ter grootte van twee euro. “Ah, voor een koolmees”, denkt de ware vogelaar nu. En ook dat klopt. Hij hangt aan de schutting pal voor het raam dus vanaf de bank heb ik uitstekend zicht op wat er zich allemaal afspeelt in en rond het nestkastje. En dat is, als je er maar oog voor hebt, ook machtig interessant.
Maar mijn voorgenomen mezen-studie van dit voorjaar stuitte op twee problemen. Ten eerste herkenden mijn huisgenoten mijn studie-werkzaamheden niet. Zij dachten dat ik een beetje op de bank zat te niksen terwijl ik de uren telde tussen de verschillende nestkast-activiteiten. En het andere probleem was mijn andere werk. Polderwachterwandelingen behoeven een andere lokatie (een polder in plaats van de bank) en een andere activiteit (wandelen in plaats van hangen). Dus ik moest de studie iets anders aanpakken. Gelukkig is daar het internet. En ‘beleef de lente’. Dat loste een aantal praktische problemen voor mij op.
Zo kan je via ‘beleef de lente’ meekijken met wat er in het nestkastje gebeurt. En ik kan u vertellen dat dat beter gaat met een klein cameraatje dan wanneer je steeds het deksel omhoog moet tillen om eitjes te tellen. En je hoeft ook geen uren meer naar een nestkast te staren om activiteiten waar te nemen want je vindt op de site fantastische compilatie-video’s van het hele ei tot uitvlieg-proces. Met toelichting, dus je komt ook allemaal leuke weetjes te weten. Zoals dat een koolmees ongeveer tien jaar oud wordt, met uitzonderingen tot wel 22 jaar (er vliegen dus nog mezen rond van voor de eeuwwisseling!). En dat de zes eitjes van dit jaar wat aan de magere kant is (normaal leggen ze 7 tot 13 eitjes).
Ik ben mij na deze basisstudie alweer aan het oriënteren op een vervolg. En ik denk dat ik een mooi project heb bedacht: ik ga mij toeleggen op het domesticeren van de koolmees. Om ze net als hond en paard als hulptroepen voor de mens in te kunnen schakelen. We hebben al de blindegeleidehond en het trekpaard en ik ga mij verdiepen in de bestreidingsmees. De bestreidingsmees tegen de eikenprocessierups.
Voor deze vervolgstudie vertoef ik nu al enige dagen onder een eik. En ik kan u vertellen: het is een interessante studie met ook hier lichamelijke symptomen. Mijn hart gaat er niet heel veel sneller van kloppen, maar ik heb wel overal jeuk…